Introductie Monique Leyenaar tijdens de Avond van het politieke boek

Fotograaf: Sebastiaan de Groot

‘Het Prinsjesfestival kent ieder jaar een ander thema: vorig jaar was het Democratie: Van ons! Voor ons! Door ons?!
Het jaar daarvoor Tijd om elkaar te vinden: Polarisatie – Pacificatie 1917-2017.
En voor dit jaar is het thema Gezocht: volksvertegenwoordiger (v/m). Gelijke kansen na 100 jaar algemeen kiesrecht?
Het is dit jaar in september precies 100 jaar geleden dat het algemeen vrouwenkiesrecht eindelijk wordt ingevoerd. Mannen ouder dan 25 jaar krijgen al twee jaar eerder actief en passief kiesrecht, maar om het toen ook direct voor vrouwen in te voeren is in 1917 nog een brug te ver. Waarom eigenlijk?

 

De Christelijke politieke partijen zijn eigenlijk helemaal tegen de invoering van het vrouwenkiesrecht. Zij vinden dat vrouwen niet in het openbare leven thuishoren. Met name gehuwde vrouwen hebben de taak te zorgen voor het huishouden, de kinderen en de ouders. Alexander de Savornin Lohman, Tweede Kamerlid voor de Christelijke Historische Unie, maakt dat nog tijdens het Kamerdebat heel duidelijk: “wat blijft er dan over van de huisvrouw, van de moeder, wier natuurlijke, onafwijsbare en hooge plicht het is zich van den morgen tot den avond bezig te houden met allerlei dagelijkse dingen, die niet kunnen worden verzuimd zonder het gezin te gronde te richten?” (geciteerd in De Hoogste Tijd, p. 102, 103).

De liberale en socialistische partijen zijn aan het begin van de 20ste eeuw een stuk positiever gestemd. Zij blijken uiteindelijk ontvankelijk voor de argumenten van de vrouwen die zich al jarenlang hebben ingezet voor het vrouwenkiesrecht.  Strijdbare vrouwen als Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker stellen het steeds weer aan de orde en richten verenigingen op. Talrijke vrouwen schrijven pamfletten, boeken en brochures, ze vergaderen en demonstreren en in het buitenland slaan de strijdsters voor het vrouwenkiesrecht ruiten in of ketenen zich vast aan de hekken voor het parlement en belanden regelmatig in de gevangenis. In Nederland houden zij drie maanden lang een wake op het Binnenhof wanneer de mannen over de Grondwetswijziging in 1916 vergaderen. Dat alles leidt ertoe dat in ieder geval de liberale en socialistische partijen overstag gaan, ook al is het binnenhalen van het algemeen mannenkiesrecht hun eerste prioriteit.

Uiteindelijk is er dan in 1917 sprake van een wijziging van de grondwet: het woord mannelijke wordt uit de Grondwet gehaald  waardoor algemeen mannenkiesrecht en het recht voor vrouwen om verkozen te worden mogelijk wordt.
Het is het resultaat van een deal tussen de partijen. De Christelijke partijen krijgen er door dat hun bijzondere, christelijke scholen voortaan door de overheid worden gefinancierd en de liberale en socialistische partijen krijgen het algemeen mannen kiesrecht dat, menen zij, meer politieke macht en zetels gaat opleveren.

Bij dit alles staan de vrouwen in 1917 feitelijk nog met lege handen want eerst moet de Kieswet nog worden aangepast. Dat gebeurt twee jaar later in 1919.
Maar het gaat nog steeds niet van harte: het is niet vanuit het ideaal van gelijkheid tussen vrouwen en mannen of vanuit rechtvaardigheid dat de christelijke partijen voor het wetsontwerp van het liberale Kamerlid Marchant stemmen. Het is vooral omdat men bang is dat de revoluties die in Duitsland en Rusland woeden ook naar Nederland zullen overslaan en men hoopt dat de stemmen van vrouwen  voor een conservatief tegenwicht zullen zorgen.

 

In hoeverre komt die verwachting ook uit? In de eerste verkiezingen voor de Tweede Kamer met algemeen kiesrecht in 1922, winnen de Christelijke partijen. Uit internationaal onderzoek is bekend dat in die tijd vrouwen in het algemeen wat traditioneler en religieuzer zijn en daarom een grotere voorkeur hebben voor christelijke en conservatieve partijen. Dat geldt dus ook voor Nederland. Het lijkt natuurlijk wel wat vreemd dat de partijen die juist positief staan tegenover het vrouwenkiesrecht, daarvoor door de vrouwelijke kiezers niet worden beloond.
Daarbij is het van belang dat in die tijd veel vrouwen zich niet echt bezighouden met deze kwesties. De krant het Algemeen Handelsblad stuurt in 1920 twee journalistes op pad om te peilen wat de kennis is over- en belangstelling voor de politiek. Zij doen in tien artikelen verslag en besluiten de reeks  met de conclusie dat vrouwen veel minder vaak de krant lezen en doorgaans weinig interesse hebben in de wereld om hun heen. Ik citeer: “We hebben sterk de indruk gekregen dat in schaftlokalen en rustkamers, dat achter de toonbanken der winkelmagazijnen en in de conversatie-zalen onzer ziekenhuizen door de meisjes en vrouwen, die er werkzaam zijn, gesproken wordt over sport en amusement, over flirtation en liefdesgeschiedenissen, dat men er lacht en dolt, maar dat er slechts bij hooge uizondering ernstige, belangrijke, sociale, wetenschappelijke onderwerpen worden aangeroerd.” ( geciteerd in De Hoogste Tijd, p. 130). De twee journalistes pleiten dan ook voor opvoeding tot staatsburgerschap.

 

Voorzover wij dat kunnen weten, stemmen vrouwen ook in verkiezingen daarna doorgaans iets vaker op christelijke partijen dan op liberale of sociaal-democratische partijen. Dat verschil neemt echter rond de jaren zeventig van de vorige eeuw af, wanneer door de ontzuiling religie voor zowel vrouwen als mannen minder belangrijk  wordt voor de inrichting van het eigen leven. Daarna treedt er in stemgedrag geen systematische sekseverschillen meer op.
Of dit in de toekomst ook zo blijft is echter nog maar de vraag. Op basis van peilingen en exitpolls wordt nu gesteld dat vrouwen significant vaker dan mannen op partijen  als Groen Links en de Partij voor de Dieren stemmen en mannen vaker op partijen als de VVD, de PVV en Forum voor Democratie. Maar we hebben meer verkiezingsonderzoek nodig om te zien of dit sekseverschil ook blijvend is.

 

Invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht 100 jaar geleden is natuurlijk van groot belang geweest en zeker waard om bij stil te staan. Politieke rechten van vrouwen en mannen zijn gelijkgetrokken en vrouwen krijgen toegang tot het publieke leven. Vrouwen verkrijgen in 1917 het passief kiesrecht en kunnen dan  ook als Kamerlid, raadslid, statenlid worden gekozen. In 1918 betreedt Suze Groeneweg als kandidaat van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij de Tweede Kamer. Zij wordt dus door alleen maar mannelijke kiezers gekozen. In de jaren daarna blijkt dat de politieke partijen niet echt zitten te wachten op vrouwen in hun midden. Men wil wel een vrouw toelaten in de fractie, maar één vindt men welletjes. De excuus-Truus.
Tot aan de jaren zestig blijft het aandeel van vrouwen in de Kamer dan ook onder de 10 procent. Dat verandert pas als rond 1970 vrouwen opnieuw in actie komen voor gelijke rechten en ook meer politieke functies gaan opeisen. Langzamerhand maken politieke partijen ruimte voor vrouwen op verkiesbare plaatsen en stijgt het percentage vrouwelijke Kamerleden geleidelijk tot bijna 40 procent. En met meer vrouwen in de politiek verbetert ook de sociale en economische positie van vrouwen. Vrouwelijke politici voegen voor vrouwen belangrijke onderwerpen toe aan de politieke agenda. Wanneer zij in de jaren tachtig en negentig in grotere getale het parlement binnen komen, vragen zij meer aandacht voor bijvoorbeeld kinderopvang, sekse-ongelijkheid in wetgeving en seksueel geweld jegens vrouwen. Ons land zou er, zonder de grondwetswijziging van 1917 en de kieswetwijziging van Marchant in 1919, dus heel anders hebben uitgezien.

 

Maar ook al hebben vrouwen al die tijd even vaak als mannen hun stem uitgebracht en hebben zij veel werk verricht in de vertegenwoordigende organen, het is  nu 100 jaar later niet zo dat er evenveel vrouwen in de regering, parlement, gemeenteraden, provinciale staten of in het Europees parlement zitten. Waarom toch niet?
In de vorige eeuw konden we nog wijzen op verschillen in opleidingsniveau, minder beroepservaring, geen kinderopvangmogelijkheden, het ontbreken van rolmodellen, weinig vrouwelijke partijleden, vooroordelen over electorale aantrekkingskracht van vrouwen, selectieprocedures die zittende politieke vertegenwoordigers bevoordelen, media die weinig aandacht besteden aan nieuwkomers, dus ook niet aan vrouwen. Maar deze obstakels gelden nu echt niet meer.
Er is geen enkele reden waarom de volgende premier van Nederland geen vrouw zou zijn. Meer meisjes dan jongens zijn hoger opgeleid en vrouwen zijn massaal de arbeidsmarkt opgegaan. En rolmodellen te over: tenminste een derde van de ministers is vrouw en in 2010 was zelfs 41 procent van de Tweede Kamerleden vrouw.  Toch is het nog steeds geen uitgemaakte zaak dat vrouwen en mannen ieder ongeveer de helft van de functies innemen. Met name in de gemeenten is het merendeel van de politici en bestuurders nog man. Hoe komt dat?

  • Politiek gaat over macht. Je kunt wat voor elkaar krijgen als burgemeester, raadslid, kamerlid of minister. En als je eenmaal macht hebt, geef je dat niet graag uit handen. Om dit te doorbreken moeten politieke partijen nog meer ervan overtuigd raken dat inclusiviteit en diversiteit de norm moet zijn.
  • De huishoudelijke en zorgtaken zijn nog steeds niet gelijk verdeeld over vrouwen en mannen. Er zit beweging in, vooral bij de zorg voor kleine kinderen, maar toch. Voor veel vrouwen is dan een politieke baan erbij te veel van het goede.
  • Terug naar 1920, naar onze journalistes van het Algemeen Handelsblad: misschien is het zo dat veel vrouwen – en ook mannen – mode, entertainment, flirtation, liefdesgeschiedenissen en tal van andere zaken, veel aantrekkelijker vinden dan een politieke functie.  Om dat te veranderen zouden media en politiek meer hun best moeten doen om de aantrekkelijke, interessante, belangrijke en leuke aspecten van het politieke werk te tonen en minder het geruzie en het –soms- onfatsoenlijke gedrag. Misschien dat dan meer vrouwen hun vinger gaan opsteken op kandidaatstellings vergaderingen.

En dat politiek interessant en leuk is blijkt wel uit al die boeken over Nederlandse politiek die het afgelopen jaar zijn verschenen. Tijd om daaraan aandacht te besteden.’

 

  • Deze introductie is uitgesproken tijdens de avond van het Politieke Boek op woensdag 11 september 2019. Monique Leyenaar is mede-auteur van De Hoogste Tijd. Een eeuw vrouwenkiesrecht, Athenaeum, 2019 (samen met Jantine Oldersma en Kees Niemöller)