VERSLAG PRINSJESLEZING 2022

 

Als onderdeel van het jaarlijkse Prinsjesfestival stond op donderdag 14 september in de grote zittingszaal van de Hoge Raad der Nederlanden de PrinsjesLezing op het programma.

Ieder jaar kiest de festivalorganisatie een centraal thema; voor deze editie was dat “Jouw Vrijheid, Mijn Vrijheid; in gesprek over grenzen”. In de PrinsjesLezing wordt dat thema verdiept.
De Nationale Ombudsman Reinier van Zutphen had weinig bedenktijd nodig toen hij door het festival bestuur gevraagd werd om dit jaar de PrinsjesLezing te verzorgen en vanuit zijn rol als ombudsman op het thema te reflecteren.

 

Van Zutphen wordt geïntroduceerd door Edwin Bleichrodt, procureur-generaal bij de Hoge Raad. Bleichrodt geeft aan dat we de waarden van de democratische rechtsstaat permanent dienen te bewaken. En dat de Nationale Ombudsman daarbij een belangrijke rol vervult. Onderhoud van de vrijheid vereist dat we ons verplaatsen in de ander en dat we, waar het botst en schuurt, het gesprek blijven aangaan, aldus Bleichrodt in zijn inleiding.

“Ik voel me vrij om te zeggen wat ik vind”, zo begint Van Zutphen zijn lezing. En, zo vervolgt hij, hij vindt het een eer om dat te doen in het huis van de Hoge Raad. Daar waar vrijheid en gelijkheid van burgers worden bewaakt. Als ombudsman krijgt hij vele signalen van burgers, die zich beknot voelen in hun vrijheid. En met verwijzing naar de oorsprong van het ambt van ombudsman in 1809 in Stockholm geeft hij aan dat, net als destijds in Zweden, de ombudsman er in essentie naar kijkt of het verkeer tussen burger en overheid behoorlijk verloopt. En dan hebben we het direct over vrijheid. Want vrijheid is op een behoorlijke manier met elkaar omgaan. Elkaar de ruimte geven. Vrijheid begint met willen luisteren naar de ander. Vrijheid begint met respect opbrengen voor wat een ander vindt. Vrijheid begint met actief luisteren. Dat is je argumenten kunnen geven, de ander de tegenargumenten laten formuleren en kijken wat dat voor ons gezamenlijk betekent. Dat zit ook vervlochten in het woord “samen-leving”. Als je dat op een goede manier doet, dan geeft dat vrijheid.

Maar er is nu wel wat aan de hand in Nederland met dat naar elkaar luisteren en met de wijze waarop we elkaar die vrijheid gunnen. Als je rond het bestaansminimum leeft en de hele dag bezig bent met vragen als “Waar kan ik gaan wonen?”, “Wie gaat er voor mij zorgen?”, “Moet ik kiezen voor kleding of voor eten?”, dan beperkt dat jou om vrijheid te ervaren. Als je als jongere in het kader van een jeugdbeschermingsmaatregel uit huis bent geplaatst, dan kán dat een inbreuk vormen op jouw vrijheid. Hoe dan ook heeft de overheid een rol bij het realiseren van die vrijheid. Het garanderen van een soort basis garantie. Dat je aanspraak moet kunnen maken op minstens een sociaal minimum of op een minimale vorm van ondersteuning. Van Zutphen verwijst hierbij naar de “Four freedoms” en in het bijzonder naar de zogenaamde “Freedom from want”. Dat wil zeggen dat je aanspraak hebt op een menswaardig bestaan. Als je dat niet hebt, wordt er inbreuk gemaakt op jouw vrijheid. Al die crisissen, waar momenteel veel over wordt gesproken, hebben op een of andere manier te maken met hoe wij onze samenleving in willen richten om te kunnen garanderen dat iedereen vrijheid kan beleven.

Zo gezegd klinkt het als een ernstig thema. Dat is het ook, maar tegelijkertijd is vrijheid iets dat je vooral blij zou moeten maken. Vrijheid geeft ruimte. Vrijheid om te denken, om te schrijven, om verkeerde dingen te doen, om gecorrigeerd te worden, om te leren. Dat is vrijheid. En vrijheid is niet “ik, ik, ik, en de rest misschien ook”. Vrijheid is echt iets van ons samen. Ik geloof er in, zo vervolgt van Zutphen, dat het mogelijk is om al die dingen die we belangrijk vinden op zo’n manier met elkaar te bespreken dat er uiteindelijk iets resulteert waarmee je samen aan de slag kunt gaan. Vanuit zijn functie als ombudsman ziet Van Zutphen dat dit te weinig, en steeds minder gebeurt. We kunnen praten over de stikstofcrisis, de energiecrisis, de toeslagenaffaire of over armoede, maar in de kern komt het er op neer dat we in staat zijn om het gesprek zodanig aan te gaan, dat er een acceptabele gezamenlijke uitkomst is, die zicht geeft op een toekomst. Die vrijheid om een toekomst op te eisen, dat gun je jezelf en dat moet je ook de ander gunnen. Vrijheid is iets wat mensen elke dag kunnen en willen beleven. Dat kan zijn: een boek, dat je graag wilt lezen, lenen in de bibliotheek. Of: op bezoek kunnen gaan bij je kinderen. Of: de wind in je haren voelen. Van Zutphen illustreert dat laatste aan de hand van het verhaal van een man met een scootmobiel. Die scootmobiel kon hij niet meer gebruiken omdat de zitting kapot was. Op alle mogelijke manieren had hij geprobeerd bij de gemeentelijke instanties en de wethouder gedaan te krijgen dat de zitting kon worden vervangen, maar hij werd steeds van het kastje naar de muur gestuurd. Van Zutphen vertelt dat hij, nadat de man met de Nationale Ombudsman contact had opgenomen, zelf naar het noordelijke puntje van Friesland afreisde om te horen waarom die scootmobiel zo belangrijk was. De man bleek terminaal ziek te zijn. Nadat hij eerst diverse praktische argumenten had gegeven kwam uiteindelijk het echte verhaal. “Als ik veel pijn heb, dan wil ik met mijn scootmobiel de dijk op. Als het waait, en ik de wind in mijn haren voel, dan ben ik die pijn even kwijt. En dan voel ik me vrij.”  Dus de zitting van de scootmobiel, die door de overheid niet wordt gerealiseerd, beperkt een man aan het einde van zijn leven in zijn vrijheid.
Geen uniek verhaal, aldus van Zutphen. Dit komt heel vaak voor. Bij de overheid zijn we niet meer in staat om te luisteren naar het verhaal achter de vraag. En dat is wel een ernstige conclusie.

Maar ik ben niet alleen van de sombere verhalen, zegt Van Zutphen, waarvan hij overigens vindt dat ze wél verteld moeten worden. Hij geeft aan de overtuiging te hebben dat het wel kán. De overheid kán wel dingen voor elkaar krijgen. En die overtuiging wil hij overbrengen. Er zijn veel goede voorbeelden,dat we écht mensen uit de schulden krijgen, dat we écht mensen aan het werk krijgen. We moeten daarbij wel leren om niet alleen te luisteren naar degenen, die uit zichzelf de weg wel weten te vinden, maar naar iedereen. Zolang er nog mensen zijn, die niet de vrijheid voelen om de weg naar de overheid te vinden, om de weg naar de ombudsman te vinden, om hun signaal af te geven of hun vraag te stellen, doen we iets niet goed. Door de Nationale Ombudsman zijn diverse grote onderzoeken gedaan naar mensen, die rond of onder het sociale minimum leven. Daaruit blijkt onder meer dat veel mensen, ook als er wel regelingen zijn voor hun specifieke situatie, niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden of de toegang daartoe niet weten te vinden. Dat vergt van de overheid een omslag naar een een pro-actieve rol. Het gaat er immers om te voorkomen dat mensen op lange wachtlijsten komen. De overheid heeft een actieve verplichting om de vrijheid, dat je niet onder een afgesproken minimum valt, te realiseren. “We gaan het je brengen, omdat we weten dat je het nodig hebt. Nodig om van je vrijheid te kunnen genieten”. Dat zou volgens Van Zutphen de basishouding van de overheid dienen te zijn.
Wat betekent dat nu in de praktijk? Wat moet de overheid nu doen? Het begint met luisteren. Vragen aan mensen: wat heb je nodig? Dat wordt iedere keer overgeslagen. We zijn vergeten het te vragen aan de gedupeerden van de kindertoeslagen affaire. Wat heb je nodig om het aangedane leed achter je te kunnen laten en je leven voort te kunnen zetten? We zijn vergeten het te vragen aan de mensen in Groningen, van wie de huizen gescheurd zijn door de aardbevingen. Wat heb je nodig om weer toekomst te voelen voor jezelf en je kinderen en je veilig te voelen? We zijn vergeten het te vragen aan de mensen in Limburg na de watersnood van vorig jaar. Mensen weten heel goed wat er nodig is en dat is overigens, aldus de ombudsman, bijna nooit in de eerste plaats geld. Van belang is veel meer erkenning dat er iets is gebeurd dat onherstelbaar is en een garantie om weer een echte nieuwe kans te krijgen.

Waar gaat het nu eigenlijk over als je het hebt over een “behoorlijke overheid”? Allereerst de “Freedom from want”. Beschouw dat als overheidstaak nummer één. Als je vooral bezig bent met overleven, omdat je niet weet hoe je je eten moet kopen of je kinderen moet kleden, dan kom je er helemaal niet toe om je zorgen te maken over andere fundamentele vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting. Als tweede behoor je als overheid, of je nu gemeente bent of uitvoeringsorganisatie, die vrijheid actief naar de mensen te brengen. Dat doe je gewoon. Een derde belangrijk punt is dat de overheid eerlijk is en duidelijk zegt wat hij kan realiseren en wat niet. Wat ligt in de macht van de overheid om het voor elkaar te krijgen en waar vinden we dat mensen het zelf moeten doen. Daarbij moet wel worden aangetekend dat het een illusie is dat iedereen zelfredzaam is of kan worden. Ook daar hoort de overheid rekening mee te houden. Dan moeten er voor sommige mensen soms andere dingen worden bedacht en georganiseerd. Dat hoeft overigens niet exclusief door de overheid te gebueren. Er kunnen vaak ook onderling in de samenleving oplossingen worden gerealiseerd. Bij eerlijk zijn hoort ook dat je niet alles belooft en maar een beetje doet. Dat vergroot alleen maar het wantrouwen.

Van Zutphen sluit de lezing af met een opdracht: “Een overheid, die weet wat nodig is. Een overheid, die zijn beperkingen kent. Een overheid, die weet dat vrijheid het belangrijkste is wat ze moet organiseren, als we een land willen zijn en blijven waar het goed leven is. Dat is nu niet voor iedereen het geval. Ik vind het de opdracht voor ons allemaal om te kijken of we dat tóch voor elkaar kunnen krijgen.”

 

Aansluitend op de lezing is er gelegenheid om vragen te stellen. De eerste vraag, over een casus waarbij de overheid een hoge dwangsom oplegt, en waarbij geen sprake is van een “gelijk speelveld” en een probleem is met de toegang tot de rechter, geeft Van Zutphen gelegenheid om enkele punten uit zijn lezing nog eens te onderstrepen. Het gaat ook om de vrijheid om je te weer te kunnen stellen tegen de overheid. En wederom is in dit geval van belang om naar het verhaal te luisteren achter die dwangsom. Wat is daar nu precies aan de hand? Van Zutphen benadrukt graag het belang van toegang tot het recht, maar heeft daar wel een kanttekening bij. Er wordt veel te veel gejuridiseerd. “Als je een beetje doet wat wij als ombudsman af en toe zeggen en aanbevelen, namelijk begin eens te luisteren naar wat iemand echt nodig heeft, en waar komt het probleem vandaan, dan worden al heel veel zaken opgelost. De frustratie van mijzelf en mijn 250 collega’s bij de Nationale Ombudsman is, dat het wordt opgelost als wij ons ermee bemoeien”. Te vaak zien we dat problemen worden opgelost door weer een nieuw systeem te bedenken of er komt een nieuwe voorziening, maar er wordt niet gekeken naar de essentie van het probleem. Eén van de redenen waarom mensen in Groningen niet goed weten waar ze aan toe zijn is dat de spelregels steeds worden veranderd. Stabiliteit van spelregels is een belangrijke voorwaarde als je je in alle vrijheid tegen de overheid wilt durven verweren. Van Zutphen voegt daaraan toe dat hij het niet eens is met het regelmatig gemaakte verwijt dat de overheid in bestuursrechtelijke zaken altijd al met 1-0 voor staat. Hij benadrukt dat zijn uitgangspunt is dat we een fatsoenlijke overheid hebben. De bestuursrechter toetst of de overheid inderdaad fatsoenlijk is geweest. Dat is geen voorsprong geven aan de overheid, maar dat is testen of die overheid doet wat we met elkaar hebben afgesproken, namelijk de burger behoorlijk behandelen en geen onderscheid maken.

De overheid treedt in toenemende mate op als controleur in plaats van als hoeder, stelt een volgende vragensteller. Van Zutphen reageert dat dat precies is waar de Nationale Ombudsman zich voor inzet. Hij voegt eraan toe dat hij denkt dat, onder meer door alle recente affaires en onderzoeksrapporten, de meeste mensen bij de overheid inmiddels wel weten wat het effect is geweest of kan zijn van hun handelen. Het komt er nu op aan om daar iets mee te doen. Dat zit vaak in hele kleine dingen. Bijvoorbeeld begrijpen dat mensen soms fouten maken, zeker bij het invullen van digitale formulieren en mensen de kans geven die fouten te corrigeren. Bijvoorbeeld zorgen dat je telefonisch bereikbaar bent en de telefoon ook daadwerkelijk opneemt. Bijvoorbeeld mailberichten sturen, waar mensen op kunnen antwoorden, dus niet als no-reply.. Dat heeft ook te maken met respect. Niet de telefoon opnemen is niet: waarom neem je niet op? Eerst en vooral is het: hoe komt het dat je je niet bedenkt dat het respectloos is om geen antwoord te geven, om niet te luisteren?

Een volgende vragensteller verzoekt de ombudsman zijn visie te geven op de recente regeringsplannen m.b.t. asielzoekers, waarbij de overheid iets doet, waarvan ze weet dat het niet kan en zegt: dan wachten we wel op het oordeel van de rechter. Van Zutphen verwijst allereerst naar de reactie, die hij al samen met de Kinderombudsman heeft gegeven, waarin hij aangeeft dat de plannen in strijd zijn met onder meer bestaande kinderverdragen. Maar hij grijpt de casus vooral aan om duidelijk te maken dat het ook hier weer gaat om de vraag hoe wij als samenleving naar elkaar kijken. Wat willen we en kunnen we met vrijheid en gelijkheid? Wat voor samenleving willen we eigenlijk en wat betekent vrijheid als je het hebt over een ouder-kind relatie? We moeten een overheid hebben, die eerlijk zegt waarom ze iets doet en geen overheid die drogredenen aanvoert. Er is hier aan de orde dat we onvoldoende huiswerk hebben gemaakt, dat we onvoldoende hebben ingespeeld op wat er aan de hand is en wat er nog komen gaat, dat we geen systemen hebben gebouwd die garanderen dat we mensen, die bij ons komen en een beroep doen op onze gastvrijheid en vrijheid, kunnen ontvangen. Dat geldt overigens niet alleen voor vluchtelingen, maar ook voor dak- en thuislozen en heel veel anderen. In het belang van de vrijheid, zoals we die hier in Nederland aan iedereen willen gunnen, behoort de overheid zich daarvoor in te spannen.

Nadat van Zutphen naar aanleiding van een vraag uit het publiek heeft aangegeven dat hij, noch destijds als rechter, noch vanuit zijn huidige rol als ombudsman, een constitutioneel hof nodig heeft (omdat constitutionele toetsing op heel veel manieren al plaatsvindt en vanwege de mogelijkheden, die hij zelf al heeft om daar iets over te kunnen zeggen) neemt hij bij een volgende vraag naar de verhouding van de ombudsman ten opzichte van de grondwet en ten opzichte van de politiek de gelegenheid te baat om de verschillende rollen nog eens uit te leggen. Zijn uitgangspunt is dat hij iedereen, ongeacht politieke partij of politiek standpunt, kan aanspreken op de gemeenschappelijke basis van “zo gaan wij behoorlijk met elkaar om”. Het gaat hierbij om fundamentele waarden, die we overeind behoren te houden. Dat betekent ook dat iedereen daarvoor altijd bij de rechter of bij de ombudsman kan aankloppen.

De meest gestelde vraag aan de ombudsman, zegt van Zutphen, is: “Goed verhaal, meneer van Zutphen, maar wat nu?” Zijn antwoord daarop is: volhouden. “Als u mijn rapport onderschrijft, dan moet u ook doen wat ik aanbeveel. En zo niet, dan zeg ik het nog een keer, en blijf ik u aardig, dan wel hinderlijk volgen”. En gelukkig leidt dat ook tot veel mooie resultaten en voorbeelden van hoe het wél kan.

Er gebeuren, zowel in de politieke arena als bij de rechter, gelukkig dingen die het grote verschil laten zien tussen enerzijds leven in vrijheid en met elkaar van mening verschillen en samenwerken, en anderzijds leven in onvrijheid. Dat laatste moeten we hoe dan ook zien te voorkomen. Dat gaat ten koste van onszelf en van onze kinderen. Van Zutphen besluit zijn lezing met de woorden: “Ik wil later niet van mijn kinderen, of van wie dan ook, het verwijt krijgen: je zat op een plek, waar je het had kunnen doen, maar je hebt het nagelaten. En dat geldt overigens voor iedereen. Ik vind dat we allemaal, op de plek waar we zitten, iets moeten doen, waarbij je, als je ’s avonds weer thuis bent kan zeggen: het deed ertoe, het ging om die vrijheid”.

 

Namens de organisatie van Prinsjesfestival bedankt Klaas Taselaar Reinier van Zutphen voor zijn boeiende en relevante lezing en voor de wijze waarop hij het gesprek met de zaal aanging.

 

? Pim Molenaar

? Sebastiaan de Groot